Hostatermen

Hosta Termen

Inhoud

Inleiding

Vele termen in de hostawereld komen uit het Engels.  Omdat vakjargon van de Nederlandstalige hostaliefhebber vaak doorspekt is met deze Engelse "vaktermen", besloot ik om een vertaling van deze termen aan te bieden, met een aantal doelen voor ogen:

  • de hostaliefhebber die het Engels onvoldoende machtig is helpen
  • een aantal verkeerde interpretaties van termen proberen uit de wereld te helpen
  • mee te helpen om de "verengelsing" van onze taal te beperken door Nederlandstalige alternatieven aan te bieden

Daarnaast leek het me nuttig een aantal begrippen uit de plantkunde nader toe te lichten, om de liefhebber een beter inzicht te geven in de "hosta fundamenten"

Opmerkingen

Ik ben geen botanicus, dus het is waarschijnlijk dat deze lijst onvolkomenheden bevat.  Stelt u deze vast, laar het mij dan weten per mail.

Indien u nog termen kent waarvan u vindt dat ze in deze lijst thuishoren, laat weten.

Indien u deze lijst op uw eigen website wil aanbieden, zijn er twee mogelijkheden, rekening houdend met de netiquette:

  • zet een hyperlink naar mijn webpagina op jouw site =
    http://www.hostamill.be/NL/NLHAHostatermen.htm;

neem de lijst over, maar vermeld wel de bron en plaats een hyperlink naar mijn site op jouw site =
http://www.hostamill.be/NL

UP

Botanische termen

Algemene termen

Nederlands Engels Verklaring
BLADGROENKORRELS, CHLOROPLASTEN CHLOROPLASTS De groene orgaantjes in de cellen van het blad, die, onder invloed van licht, van koolzuur en water suikers maken (fotosynthese).
CRISTAAT FASCIATED een verbreding van het groeipunt van (bij hosta's) een bloeistengel, wat de indruk geeft van verscheidene stengels, plat tegen elkaar samengevoegd, van een bandvormige groei
BOVENGEKOMEN EMERGED Met scheuten die boven de grond uitkomen
CULTIVAR CULTIVAR Verkorte vorm van “cultuurvariëteit”, een gekweekte vorm van een plant met duidelijke fysieke kenmerken, waarbij deze kenmerken behouden blijven bij vermeerdering.  Een variëteit is een vorm van een plant met duidelijke eigen fysieke kenmerken, ontstaat in de natuur.
DIVISIE DIVISION Een scheut van een hosta, bestaande uit een gedeelte van de kroon, wortels en één set bladeren
FOTOSYNTHESE PHOTOSYNTHESIS het proces in gezonde planten waarbij via het gebruik van chloroplasten lichtenergie, water en koolstofdioxide omgezet wordt in koolhydraten, met zuurstof als bijproduct.
GEEN CENTERED-OUT het afsterven van het middendeel van een pol
GENUS, GESLACHT GENUS Taxonomische indeling van gerelateerde soorten, hiërarchisch onder een familie
HANDELSNAAM TRADE NAME Een vanuit de taxonomie gezien overbodige naam die gebruikt kan worden in de handel als men de feitelijke naam hiervoor ongeschikt vindt.
HYBRIDE HYBRID Taxonomisch:  Een nakomeling van twee afzonderlijke species.
(bij hosta's) Een nakomeling van twee duidelijk onderscheiden, genetisch verschillende ouders
JUVENIEL, JEUGDSTADIUM JUVENILE Het stadium voorafgaand een het volwassen stadium, waarin sommige hosta's puntigere en smallere bladeren hebben, minder nervenparen, kleinere bladeren en een kleinere pol.
KLOON CLONE Genetisch identieke planten, ontstaan door asexuele vermeerdering (delen, apomixis)
KNOOP NODE De plaats op een stam waar een blad bevestigd is en zich een meristeem bevindt.
KROON CROWN De basis van een plant, waar wortels en scheuten samenkomen
MERISTEEM MERISTEM het gedeelte van een plant waar de cellen zich snel vermeerderen, om zich aansluitend te differentiëren en scheuten, wortels en bloeiwijzen te vorm zich bevinden
NECROSE NECROSIS De dood of het afsterven van cellen, weefsels of volledige planten
OKSELSTANDIG AXILLARY Ontspruitend vanuit het punt waar blad en stam samenkomen (de oksel)
OOG EYE Een nog niet ontwikkelde of slapende scheut, slapende knop
POL CLUMP Het geheel van de bladeren die uit één kroon ontspringen
REGRESSIEVE MUTATIE BACKWARD MUTATION De pigmentswijziging van een plant of een deel van een plant van een bonte toestand of een toestand met minder chlorofyl naar een toestand met één kleur of met meer chlorofyl
RIZOMATEUS RHIZOMATOUS in het bezit van ondergrondse stengels (rizomen of uitlopers) waarop zich (in tegenstelling to bij wortels) knopen kunnen vormen, waaruit nieuwe scheuten kunnen groeien
SCHEDEBLAD BUD SCALE of laagteblad, omsluit het nieuwe blad bij een opkomende spruit
SCHEUT SHOOT de stam en de set bladeren, behorende bij een individuele divisie, de slapende set bladeren in een oog.
SCHUTBLAD BRACT de meestal kleine bladvormige structuur aan de basis van een hostabloem
SPECIES, SOORT SPECIES de taxonomische divisie onder de divisie genus van een aantal individuen die zich, in hun normale doen (dus zonder ingrijpen van de mens), onderling kunnen voortplanten met vruchtbare nakomelingen en die dit in de natuur ook doen. 
SPORT SPORT een individu (in dit geval een plant) dat ontstaat door mutatie of chimerische herschikking, en zo genotypisch of fenotypisch verschillend is van het individu waaruit hij ontstaan is
TERUGVALLEN REVERT (bij hosta) de verandering van een bonte sport in een eenkleurige plant met dezelfde kleur als de plant waaruit de sport ontstond. 
UITLOPEND, UITLOPERS VORMEND STOLONIFEROUS zie RIZOMATEUS
VARIETEIT VARIETY de taxonomische categorie onder species (soort) van een aantal in de natuur voorkomende individuen die fenotypisch of genotypisch duidelijk afwijken van de species waartoe zij behoren, maar onvoldoende om hen de status van species te geven.
In hosta-jargon vaak foutief gebruikt voor een sport
VOLWASSEN MATURE Een plant met algemene kenmerken die niet meer veranderen met het ouder worden.
WEGSMELTEN MELTING OUT Necrose of afsterven van het witte of lichtere centrum van hostabladeren

UP

Genetica

Wil u meer weten over dit onderwerp, dan kan ik u de artikelen daarover in WIKIPEDIA ten zeerste aanbevelen

Nederlands Engels Verklaring
ALLEL (mv. ALLELEN) ALLEL De verschillende variaties die eenzelfde gen in een organisme kan hebben.
CHIMEER, CHIMERA CHIMERA Een individu (in dit geval een plant) dat bestaat uit twee of meer genetisch verschillende weefsels.  Meestal gaat het bij hosta's om bonte planten, waarbij er twee of meer weefsels bestaan met verschillende pigmentatie.
CHIMERISCHE HERSCHIKKING, VERSCHUIVING CHIMERAL REARRANGEMENT De veranderende positie of de verdringing van cellen van genetisch verschillende weefsels in een hosta, bijvoorbeeld Een hosta met groen centrum en gele rand die een scheut krijgt die volledig geel is of geel met groene rand, een gestreepte hosta die een divisie krijgt met een stabiel centrum en rand.
CHROMOSOOM CHROMOSOME Een draadvormige structuur met DNA en eiwitten die meestal in paren voorkomen, bij hosta's meestal 2 paren van 30 genen (2 x 30)
DIPLOÏDE DIPLOÏD Een organisme met een dubbele set chromosomen (2n chromosomen).  Dit is de algemene toestand.  De meeste hosta's zijn diploïde (2 x 30 genen)
DNA DNA Desoxyribonucleïnezuur (een afkorting van DesoxyriboNucleic Acid ) is een molecule die in levende wezens de drager is van erfelijke informatie
DOMINANT DOMINANT Als een diploïde plant twee verschillende allelen heeft (bv voor bloemkleur: rood en wit), en het zichtbare resultaat is rood, dan is de rode kleur dominant.
FENOTYPE PHENOTYPE de visueel waarneembare eigenschappen van een plant, fysische verschijningsvorm
GAMEET GAMETE voortplantingscel, geslachtscel
GEN GEN De definitie van het begrip gen heeft verschillende wijzigingen ondergaan in de loop der jaren, en is tegenwoordig erg gecompliceerd geworden. Gen is misschien nog het best op te vatten als een natuurlijke eenheid van erfelijke informatie.
GENOOM GENOME het totale genenpakket van een organisme.
GENOTYPE GENOTYPE De genetische bouw van een plant
HOMOZYGOOT HOMOZYGOTE Bij een diploïde organisme komt elk gen twee keer voor.  Wanneer beide genen identiek zijn, is het organisme homozygoot.
HETEROZYGOOT HETEROZYGOTE Bij een diploïde organisme komt elk gen twee keer voor.  Wanneer beide genen verschillend zijn (twee verschillende allelen), is het organisme heterozygoot.
HAPLOÏDE HAPLOÏD Een organisme met een enkele set chromosomen (1n chromosomen).  Dit is de toestand die voorkomt in voortplantingscellen (gameten).  Bij de bevruchting ontstaat verbinden beide haploïde organismen zich tot een normaal diploïde organisme.
INTERMEDIAIR INTERMEDIAR Als een diploïde plant twee verschillende allelen heeft (bv voor bloemkleur: rood en wit), en het zichtbare resultaat is een mengvorm (in dit geval roze)  dan zijn beide allelen intermediair
MITOTISCHE RECOMBINATIE MITOTIC RECOMBINATION De uitwisseling van stukjes DNA tussen chromosomen gedurende de celdeling (tijdens de groei)
MUTATIE MUTATION Een genetische verandering van het DNA in een individu
POLYPLOÏDE POLYPLOÏD Een organisme met meer dan twee sets chromosomen.  Zo zijn er organismen met drie sets chromosomen (triploïde), vier sets (tetraploïde), zes sets (hexaploïde) en 8 sets (octoploïde)
NON-DISJUNCTIE NON-DISJUNCTION De ongelijke verdeling van chromosomen over de dochtercellen, wat tot aneuploïden of polyploïden leidt.
RECESSIEF RECESSIVE Als een diploïde plant twee verschillende allelen heeft (bv voor bloemkleur: rood en wit), en het zichtbare resultaat is rood, dan is de witte kleur recessief.  De witte kleur zal alleen zichtbaar zijn wanneer beide allelen van het individu wit zijn.

UP

Indeling hosta's naar grootte(diameter van de pol)

Nederlands Engels Verklaring
DWERG DWARF Minder dan 13 cm (5 inch)
MINIATUUR, MINI MINIATURE 13 - 25 cm (5 - 10 inch)
KLEIN SMALL 25 - 40 cm (10 - 16 inch)
MEDIUM MEDIUM 40 - 64 cm (16 - 25 inch)
GROOT LARGE 64 - 91 cm (25 - 36 inch)
ZEER GROOT, REUS GIANT, EXTRA LARGE Meer dan 91 cm (36 inch)

UP

Blad

Blad Algemeen

Nederlands Engels Verklaring
AFGEROLD UNFURLED het stadium in de ontwikkeling van een blad waarin het volledig geopend is.
APEX APEX bladpunt
BLADKNOP LEAF BUD de jonge, nog niet ontwikkelde scheut
BLADSCHIJF LEAF BLADE Het dunne, gewoonlijk relatief vlakke gedeelte van een blad, zonder de bladsteel.
HOOFDNERF MID-RIB De centrale nerf van een hostablad
NERVEN VEINS de meestal duidelijk zichtbare weefselkanaaltjes waarlangs water en voedingsstoffen in een blad vervoerd worden, (bij hosta) bijna parallel aan de middennerf of de bladrand.
NERVENPAREN VEIN PAIRS het overeenstemmende paar nerven aan weerszijden van de middennerf. 
OPGEROLD FURLED dubbelgevouwen tegen de middennerf en nog rond de middennerf gekruld.
STOMP, AFGEROND BLUNT, OBTUSE, ROUNDED
VERWELKEN TO WITHER

UP

Grootte van het blad

Nederlands Engels Verklaring
DWERG DWARF Minder dan 2.5 cm ( 1in )
MINIATUUR, MINI MINIATURE 4 - 6.5 cm ( 1 1/2 - 2 1/2" )
KLEIN SMALL 7.5 - 15 cm ( 3 - 6in )
MEDIUM MEDIUM 16.5 - 25 cm ( 6 1/2 - 10" )
GROOT LARGE 27 - 35 cm ( 10 1/2 - 14")
ZEER GROOT GIANT, EXTRA LARGE Meer dan 36 cm ( 14" )

UP

Bladvorm

Nederlands Engels Verklaring Tekening
DRIEHOEKIG TRIANGULAR, DELTOID gelijkbenige driehoek met brede basis en toegespitste bladtop driehoekig
EIVORMIG OVATE 1,5 tot 2 maal de grootste breedte; grootste breedte onder het midden, toegespitste tot stompe bladtop eivormig
ELLIPSVORMIG ELLIPTIC, ELLIPTICAL lengte 1,5 tot 2 maal de breedte, toegespitste bladpunt en basis ellips
HARTVORMIG HEART-SHAPED, CORDATE hartvormige insnijding aan de voet, toegespitste bladpunt hartvormig
LANCETVORMIG LANCEOLATE, LANCE-SHAPED lengte 3,1 tot 5,0 maal de breedte, spitse bladpunt en basis lancetvormig
LANG ELLIPSVORMIG, VIERKANT OBLONG lengte 3,1 tot 5 maal de breedte, afgeronde bladtop en -basis. lang ellipsvormig
LIJNVORMIG LINEAR lang en smal; lengte meer dan 10 maal de breedte, spitse tot toegespitste bladtop lijnvormig
OMGEKEERD EIVORMIG OBOVATE 1,5 tot 2 maal de grootste breedte; grootste breedte boven het midden, stompe bladtop blad omgekeerd eivormig
OMGEKEERD LANCETVORMIG OBLANCEOLATE lengte 3,1 tot 5,0 maal de breedte, toegespitste tot stompe bladtop  blad omgekeerd lancetvormig
OVAAL OVAL lengte 1,1 tot 1,5 maal de breedte, stompe bladtop blad ovaal
SPATELVORMIG SPATULATE het brede deel aan de top, geleidelijk versmald in de steel, afgeronde tot stompe bladtop blad spatelvormig
WIGVORMIG WEDGE-SHAPED, CUNCATE omgekeerde driehoek, afgeronde tot vlakke bladtop blad wigvormig
AFGEKNOT TRUNCATE    
SPITS, TOEGESPITST ACUMINATE    
PUNTIG CUSPIDATE    
BOOTVORMIG NAVICULAR    
OVERLAPPEND IMBRICATED    
DECURRENT DECURRENT    

UP

Bladtextuur

Nederlands Engels Verklaring
GEDRAAID TWISTED een blad waarbij de bladschijf draait ten opzichte van de middennerf
GEGOLFD UNDULATED met grote golven golvend
GEGROEFD FURROWED met diep verzonken hoofdnerven in een anders glad blad
GEPLOOID, GEVOUWEN, GERIMPELD PUCKERED  
GEVOUWEN FOLDED Naar boven gebogen, parallel aan de middennerf, kielvormig
GLAD, ONBEHAARD GLABROUS glad, haarloos bladoppervlak
GOLVEND WAVY zie GEGOLFD
HAMERSLAG, GEHAMERD DIMPLED Het oppervlak van het blad is bezaaid met ondiepe putjes en bobbeltjes.
KOMVORMIG CUPPED Bladschijf waarbij het centrum lager gelegen is dan de rand, concaaf, een hol blad
REGELMATIG GEHAMERD SEERSUCKERED eigenlijk is seersuckered niet te vertalen, zonder een deel van de betekenis te verliezen.  Het kan nog het best omschreven worden als: met regelmatige putjes en bultjes, waardoor het oppervlak het uiterlijk krijgt van 'seersucker' textiel.  Bij dit textiel is op regelmatige afstanden een kortere scheringdraad (draad in de lengte) ingeweven, waardoor tussen elk paar scheringdraden een zeer regelmatige golving van het oppervlak ontstaat
RIMPELIG CORRUGATED
SUBSTANTIE SUBSTANCE de dikte van de bladmaterie tussen de nerven, zoals waargenomen door het betasten van het volledig ontvouwde blad
TAARTRAND PIECRUST (bij hosta) een regelmatige opeenvolging van kleinere golven aan de buitenste rand van het blad 
TEXTUUR TEXTURE de visueel waarneembare eigenschappen van het bladoppervlak
VETEREFFECT DRAWSTRING EFFECT Vorm van verstoorde bladgroei die ontstaat wanneer het centrum van het blad sneller groeit dan de rand.  Komt meestal voor bij planten met een groen of geel centrum en een smalle witte rand (bijvoorbeeld H. 'Northern Halo'
MAT OPAQUE Glansloos

UP

Bladkleur

Nederlands Engels Verklaring
ALBESCENT ALBESCENT met bladeren die geel of nog donkerder gepigmenteerd beginnen, maar die witter worden naargelang het groeiseizoen vordert, bijvoorbeeld H. 'Gold Standard'
BEPOEDERD, BEDAUWD, BEWAASD GLAUCOUS bedekt met een wasachtige, poederige laag, wat de plant, afhankelijk van de kleur van het plantendeel dat bepoederd is, een blauw, wit, grijs of grijsgroen uiterlijk geeft.  De waslaag kan verwijderd worden en verdwijnt vaak in de loop van het seizoen onder invloed van klimaatsomstandigheden
BERIJPT PRUINOSE zie BEPOEDERD
BESPAT SPLASHED zie GESTREEPT
BLADKLEUR LEAF COLOR de kleur van een blad, veroorzaakt door de kleur van de chloroplasten (of, bij wit blad, door de afwezigheid of de niet werkzaamheid ervan) en door de eventueel aanwezige waslaag
BONT VARIEGATED een blad met meer dan een pigmentkleur, resulterend in verschillend gekleurde delen van het blad.
GESTIPPELD SPECKLED bedekt met kleine, onregelmatige kleurvlekjes
GESTREEPT STREAKED met een bontpatroon dat vele niet verbonden lichte en / of donkere vlakken heeft, meestal streepvormig parallel met de middennerf, een (meestal ?) onstabiele vorm van bontkleuring
GEVLEKT MOTTLED bedekt met vlekkerige spikkels van onregelmatige grootte
LUTESCENT LUTESCENT met bladeren die bij het uitkomen donkerder zijn en die, naarmate het seizoen vordert, lichter en geler worden, zonder dat dit het gevolg is van vergelen door te weinig voeding of te veel zon
MACULATA MACULATA Latijnse term voor gevlekt
MEDIO-VARIEGATA MEDIO-VARIEGATED Voor een blad of bladeren die een centrum hebben dat lichter is dan de randkleur
MISTIG MISTED met kleine, korte, lichte kleurvlekjes op een donkere ondergrond of omgekeerd.
PATROON PATTERN het type van bontkleuring
RAND MARGIN, EDGE Een gekleurde kleurband aan de buitenzijde van een hostablad.
Een bladrand is:
- regelmatig: met een gelijkmatige breedte;
- onregelmatig: met een variabele breedte;
- uitstralend: met strepen naar het centrum van het blad toe
UITSTRALEND JETTING met een bonte rand die niet gelijkmatig is, maar zich die onregelmatig uitstrekt naar of tot in het centrum van het blad, zoals bij H. montana H. 'Aureomarginata', H. montana 'Choko Nishiki'. 
VIRIDESCENT VIRIDESCENT met bladeren die bij het uitkomen lichter zijn en die, naarmate het seizoen vordert, groener worden.
WAS BLOOM Een wasachtige laag op het oppervlak een blad, stam of peul, wat resulteert een mat uiterlijk, afhankelijk van de kleur van de chloroplasten geeft dit een blauwachtig, grijsgroenachtig, witachtig tot witgeel uiterlijk.
WITRUG WHITE-BACKED een blad met een bepoederde onderzijde, zoals bij H. hypoleuca

UP

Bloeiwijze en voortplanting

Nederlands Engels Verklaring
APOMIXIS APOMIXIS Zaadproductie zonder dat het stuifmeel enig genetisch materiaal bijdraagt, wat resulteert in zaailingen die genetisch identiek zijn aan de moederplant, bijvoorbeeld H. ventricosa
BEBLADERDE BLOEMSTENGELS FOLIATED BLOOM SCAPES Bloemstengels met kleine, gemodificeerde bladeren
BESTUIVING POLLINATION Het contact tussen stuifmeel en een ontvankelijke stamper
BEVRUCHTING FERTILIZATION De vereniging van ei en zaad
BLADEREN VAN DE BLOEIWIJZE INFLORESCENCE LEAVES De grotere, soms vlakke bladachtige onderdelen aan de bloeistengel
BLADSTEEL PETIOLE de steel die de bladschijf met de kroon verbindt
BLOEITIJD BLOOM TIME De periode tussen het openen van de eerste bloem van een bloeistengel of een volledige plant en de laatste of de periode van wanneer de eerste bloem ontvankelijk is voor bevruchting tot wanneer de laatste bloem ontvankelijk is voor bevruchting
BLOEIWIJZE INFLORESCENCE Het bloeiende gedeelte van een hosta, bestaande uit bloemstengel, bloemstengeltjes en bloemen
BLOEMBEKLEEDSEL PERIANTH Het geheel van kelk- en kroonblaadjes; bij bloemen waarbij geen onderscheid kan gemaakt worden tussen kelk- en kroonbladeren ook bloemdek genoemd.
BLOEMDEK CORONA het geheel van alle kelk- en kroonbladeren van een bloem
BLOEMKNOP FLOWER BUD, BUD de jonge, nog niet geopende bloem
BLOEMKROON, BLOEMDEK COROLLA (bij hosta's) het geheel van kelk- en kroonbladeren, vergroeid tot tepalen, normaal voorkomend in twee reeksen van drie.
BLOEMSTENGEL SCAPE, STALK, PENDUNCLE (bij hosta) de hoofdstam van een bloeiwijze, bloemsteel
BLOEMSTEELTJE PEDICEL het steeltje dat een afzonderlijke hostabloem met de bloemsteel verbindt
BUISVORMIG TUBULAR Uitgerekt klokvormig, naar buiten of boven gericht
EICEL EGG CELL De vrouwelijke gameet met één chromosoomset, (n=30) die na bevruchting door de mannelijke gameet (stuifmeel) tot een diploïde zaad leidt.
GESLOTEN CLOSED Met tepalen die zich niet openen
HELMDRAAD FILAMENT De lange, dunne structuur die de helmknop draagt
HELMKNOP ANTHER Het bovenste deel van de meeldraad, het mannelijke deel van de bloem, met een capsule-achtige structuur die opensplijt om het stuifmeel (pollen) vrij te laten komen.
KELKBLAD SEPAL de buitenste bloemblaadjes, vaak groen gekleurd, bij de hosta vergroeid met de kroonblaadjes, om zo tepalen te vormen
KLOKVORMIG BELL-SHAPED Naar beneden hangend, zoals een klok
KROONBLAD PETAL de binnenste bloemblaadjes, bij de hostabloem vergroeid met de kelkbladeren; samen vormen zij een tepaal.
MEELDRAAD STAMEN (bij hosta) Het mannelijke gedeelte van een bloem, bestaande uit de helmdraad en de helmknop, meestal 6 per bloem
NAGESLACHT PROGENY Het product van geslachtelijke voorplanting
PEUL POD (volledig) ontwikkeld vruchtbeginsel, vrucht
PLUIM PANICLE een bloeiwijze waarbij de hoofdas vertakt is en bestaat uit verscheidene trossen, zoals bij H. tibae
POLLEN, STUIFMEEL POLLEN de mannelijke gameten
SCHUTBLAD BRACT het bladachtige uitgroeisel op de bloeistengels onder elke bloem. 
SPINVORMIG SPIDERLIKE Met smalle petalen, die verder uit elkaar staan en naar boven gericht zijn
STABIEL STABLE (bij hosta) een plant die zijn kleurenpatroon behoudt bij deling
STAMPER PISTIL het vrouwelijke deel van een bloem, bestaande uit vruchtbeginsel, stijl en stempel
STEMPEL STIGMA het ontvankelijke vrouwelijke gedeelte van een bloem, bovenaan de stamper
STIJL STYLE De lange buis die stamper en vruchtbeginsel verbindt
TEPAAL TEPAL met een tepaal wordt zowel een kroonblad aangeduid als een kelkblad.  Bij een hosta is een tepaal het vergroeide geheel van kroon- en kelkblaadjes
TROS RACEME een bloeiwijze, bestaande uit een hoofdstam waarmee de bloemen verbonden zijn door bloemsteeltjes
VRUCHTBEGINSEL OVARY Het onderste gedeelte van de stamper waarin zich de eieren bevinden
ZAAILING SEEDLING plant ontstaan uit een zaadje
ZELFBESTUIVING SELFING de bestuiving van een kloon door dezelfde kloon
SCHUIN, SCHEEF STAAND OBLIQUE  

UP